maandag 28 juli 2014

Onmogelijke keuze

Iedereen doet het. Doet wat? Kiezen! De hele dag, overal en altijd. Vaak is het leuk. Af en toe is het lastig. En heel af en toe is het zo moeilijk dat het bijna niet kan.

Het volgende verhaal speelt zich af in Italië, in de 14eeeuwse stad Carmona. Carmona wordt  al een tijd belegerd door de Genuezen. Daardoor is er steeds minder voedsel in de stad. Fosca heeft zijn soldaten opdracht gegeven om alle bedelaars buiten de stadsmuren te zetten, zodat er minder monden te voeden zijn. De bedelaars beseffen dat ze dan in handen van de Genuezen zullen vallen en gedood zullen worden.
  
Fosca leunt over de stenen borstwering van de stadsmuur. Het geluid van voetstappen en het gekletter van wapens doet hem opkijken. Het is een viertal soldaten met tussen hen in een aantal bedelaars. Een oude vrouw met dikke rode wangen, een jongere vrouw die naar de grond kijkt en een grijsaard met een lange baard. Allen met de handen op de rug gebonden.
Fosca wenkt de soldaten. ‘Waar brengen jullie ze heen?’
‘Naar de Westelijke muur, daar is de helling het steilst.’
‘Het zijn er niet veel.’
‘Meer hebben we er nog niet kunnen vinden. Ze hebben zich verstopt.’ De soldaat wendt zich naar de gevangen. ‘Vooruit. Doorlopen.’
‘Fosca!’ roept de oude man met een schrille stem. ‘Ik wil met je praten.'
Nu ziet Fosca dat het Bartolomeo is, de oudste en meelijwekkendste van alle bedelaars uit de stad. 
‘Fosca! Ik heb iets voor je! Ik wil met je praten! Laat me niet sterven!’
‘Je hebt iets voor me?’
‘Ik heb een bijzonder middel!' 
'Ik zie niks', bromt Fosca. 
'Ik heb het verborgen bij de kerk.’
De lippen van de bedelaar trillen, zweetdruppels staan op zijn voorhoofd. Hij liegt vast, denkt Fosca. Tachtig jaar is hij misschien al, en nog steeds vecht hij om niet te hoeven sterven. Fosca kijkt hem aan en zegt dan tegen de soldaten dat ze hem naar het paleis moeten brengen. Met het middel waar hij het over heeft.
En zo gebeurt het. Een soldaat brengt Bartolomeo bij Fosca in het woonvertrek. Hij houdt de oude man bij de schouder vast en reikt Fosca een stoffig flesje aan dat met een groenige vloeistof is gevuld.
‘Wat is dit voor middel?’
‘Ik wil je onder vier ogen spreken’, zegt Bartolomeo. 
Fosca gebaart de soldaat hen alleen te laten.
‘In deze fles zit een onsterfelijkheidselixer.’ Bartolomeo kijkt Fosca aan. Er speelt een vreemde glimlach om zijn mond.
Het duizelt Fosca. Een onsterfelijkheidselixer? Zijn wens? Het middel waarop hij altijd al hoopt! Dat kan niet waar zijn. 
‘Is dat alles?’
‘Geloof je me soms niet?’
Fosca glimlacht. De list van de bedelaar is wel erg doorzichtig. 
‘Vertel me dan eens, Bartolomeo, waarom ben je eigenlijk zo bang om buiten de stad gezet te worden? Als je toch onsterfelijk bent?’
‘Ik ben niet onsterfelijk. Dat flesje is nog helemaal vol. Ik heb het gekregen toen ik twintig was, maar nog steeds heb ik niet kunnen besluiten om er van te drinken.’
‘En waarom heb je er niet van gedronken?’
‘Durf jij dat dan?’ vraagt Bartolomeo. 

M. van Rossum; vrij naar: Alle mensen zijn sterfelijk, Simone de Beauvoir.


Stel dat je de keuze krijgt om zo'n middeltje te drinken:
  • is dat een makkelijke of een moeilijke keuze?
  • kun je de gevolgen van die keuze overzien?


zondag 11 mei 2014

Speciaal

Fragment illustratie: Johan Devrome
Middenbouwgroep luisterde naar een verhaal over een kip die vierkante eieren wil leggen.
M. 'Die kip wil speciaal zijn!'
Ze filosoferen dan over de vraag of je ‘speciaal zijn’ kunt leren.
Z. ‘Je moet er hard je best voor doen.’
F. ‘Als je het vaak genoeg probeert wel.’

E. ‘Ik denk het niet, het is niet iets dat een juf aan je kan uitleggen.’

maandag 14 april 2014

Filosoferen over missen

‘Ik mis Arbaba, de berg uit mijn jeugd’, vertelt Shiwa. ‘En soms vraag ik me af, of Arbaba mij ook mist…’
23 kinderen uit groep 7 denken hier over na.
Het kan, vinden ze, als Shiwa dat zo voelt, menen een paar kinderen.
‘Als zij het echt denkt, dan kan het ook zo zijn.’
Maar een berg heeft zelf geen gevoel, geen gedachten, het is een blok rots, dat niet leeft, zeggen anderen. Hij groeit misschien wel, die berg, maar hij leeft niet, niet echt. Maar er zijn vast wel allemaal planten en dieren die er leven. Misschien missen die Shiwa wel.
Kan dat, kan een plant iemand missen? Kan alles dat leeft iets of iemand missen?
Een plant leeft wel, vinden veel kinderen, maar kunnen missen, het lijkt niet erg waarschijnlijk.
'Het is in ieder geval anders dan bij een dier, en zeker anders dan bij een mens.'
'En bij dieren ook. Een vis heeft maar een klein geheugen, anders dan een hond. Een hond weet dat hij een baas heeft, ook als de baas er niet is. Maar het missen is een ander soort missen dan het missen dat mensen meemaken.'
Hoe dan?
'Missen, dat heeft alles te maken met herinneringen.'
En met weten dàt je iets of iemand mist, zeggen de kinderen. Dat is vooral iets van mensen, vinden ze. En bijna iedereen kan het meemaken. En als je het hebt meegemaakt, dan betekent dat veel. Dan sta je anders in het leven: ‘Je kijkt anders naar je ene oma, als de andere is overleden.’


Gespreksfragmenten 'Ik mis je zo'. Een project van Kunst in de Wijken in Delft

vrijdag 11 april 2014

Mieren en meer

Filosoferen! We beginnen het seizoen in de middenbouwgroep op het Mozaïek in Delft vanuit verhalen. De laatste keer was het een verhaal over een boerderijkat, die op de dorpel in de zon ligt en mensen maar stom vindt. Omdat ze iedere keer bijna op hem trappen. Tot de meid naar buiten komt en de kat een oplawaai geeft.
Dat leverde de vraag op of je dieren die lastig zijn mag slaan, schoppen, of wegsturen. Soms neigt zo'n vraag naar het doen van sociaal wenselijke uitspraken. Maar hier ging het anders.

'Wie heeft er weleens een miet doodgetrapt?' Na een bevestigend antwoord van allen -  en ja, ook ik ben schuldig - gaan we in op de vraag of dat dierenmishandeling is.
K: 'Als je expres op een mier trapt is het dierenmishandeling, maar als het per ongeluk is, dan niet.'
S: 'Mieren weten het niet eens, ze hebben geen hersens. Hun kop is te klein.'
G: 'Ze hebben alleen het soort hersens waarmee ze iets kunnen bouwen, lopen en eten.'
Y: 'Natuurlijk mag het niet. Stel je voor dat wij zo klein als mieren waren en mieren zo groot als wij, dan zou je het toch ook niet willen dat het gebeurt?'
P: 'Dat is raar. En alsnog weten we het niet.'
K: 'Ze kunnen niet echt denken, mieren, niet zoals mensen.'

R: 'Ze kunnen vast niet filosoferen!'